Hoofdstuk 7
18 Toen rees er een groot en eendrachtig gejammer op van allen aanwezigen, en zij riepen tot God de Heere met luider stem.
19 En Ozias zei tegen hen: Houd moed, broeders! Laat ons nog vijf dagen standvastig blijven, waarin de Heere onze God Zijn barmhartigheid over ons zal wenden, want Hij zal ons tot het einde toe niet verlaten.
Hoofdstuk 8
10 En Ozias, Chabrin, en Charmin, de oudsten van haar stad kwamen bij Judith, en zij zei tegen hen: Luister nu naar mij, oversten van Bethulië. Jullie manier van denken is niet eerlijk, op de manier waarop vandaag tegen het volk heb gesproken. Jullie hebben de eed afgekondigd, die jullie hebben uitgesproken, tussen God en ons. Daarin hebben jullie beloofd, dat jullie de stad zullen overgeven aan onze vijanden, als binnen de afgesproken dagen de Heere ons niet zal helpen.
11 Let nu eens op! Wie denken jullie wel dat jullie zijn om God een termijn te stellen, zoals jullie vandaag hebben gedaan. Jullie zijn op Gods stoel gaan zitten voor de ogen van het volk.
12 Nu willen jullie de Heere, de Almachtige, begrijpen, maar jullie zullen tot in de eeuwigheid er niets van begrijpen.
13 De diepte van het hart van de mensen kunnen jullie niet doorgronden, en jullie kunnen niet begrijpen de woorden van Zijn gedachten. Hoe kunnen jullie dan, de God die al deze dingen geschapen heeft, onderzoeken, en Zijn motieven, en Zijn gedachten begrijpen?
14 Dat kan niet broeders! Verwekt de Heere, onze God, niet tot woede. Want als Hij in deze vijf dagen ons niet helpen wil, zo heeft Hij de macht om ons te beschermen op het door Hem gekozen moment. Net zo goed als dat Hij ook het recht heeft om ons te vernietigen voor de ogen van onze vijanden.
15 Maar ga nu niet de Heere, onze God, op de proefstellen, want God is niet als een mens, dat u Hem kunt bedreigen. Hij is geen mensenzoon, dat Hij kan worden geoordeeld.
16 Daarom laat ons op Zijn verlossing wachten, en Hem aanroepen tot onze Hulp, en Hij zal onze stem verhoren, als het Hem goeddunkt.
17 Wij verdienen Zijn oordeel omdat in onze generaties niemand is opgestaan, en tot de dag van vandaag geen stam is, noch familie, noch volk, noch stad onder ons, die niet de goden dient, die met handen gemaakt zijn.
18 Dit is in het verleden ook gebeurt, waarom onze voorouders werden overgegeven aan het zwaard en de rovers, en zijn verslagen voor onze vijanden met een grote val.
19 Maar wij erkennen geen andere God dan Hem! Daarom hopen wij dat Hij ons niet zal negeren, ook niet iemand van ons families.
29 U zult niet onderzoeken wat Ik doen zal, want Ik zal u niet zeggen wat Ik doe, totdat het zal volbracht zijn.
Hoofdstuk 9
14 Heere, breek hun hoogmoed door de hand een vrouw.
15 Want Uw kracht bestaat niet uit een groot leger, noch Uw macht in de helden, maar U bent een God van de nederigen. U bent een Helper van de minderheden, een Ondersteuner van de zwakken, een Beschermer van onzekeren, en de Hoop van hen die geen hoop hebben.
16 Ja, ja, U God van mijn voorouders, U God van het erfdeel van Israël, U Heere van de hemelen en van de aarde, U de Schepper van de zeeën, U Koning van al Uw schepselen,
17 Verhoor gij toch mijn gebed!
Hoofdstuk 11
15 En ik zal uw gids zijn dwars door Judea heen, totdat u komt voor de poorten van Jeruzalem.
16 En ik zal uw stoel in het midden van hen neerzetten, en u zult hen voortdrijven als schapen, die geen herder hebben, en daar zal niet één hond zijn, die met zijn tegen u zal blaffen.