#gruemenu.grue

Daniel 13

1 Er was een man die woonde in Babylon. Zijn naam was Jojakim.

2 Hij nam voor zich een vrouw Susanna heette. Zij was een dochter van Chelkias. En zij was zeer knap en diende de Heere.

3 Want haar ouders waren rechtvaardig en hadden hun dochter onderwezen naar de wet van Mozes.

4 En Jojakim was zeer rijk, en hij had een tuin vlakbij zijn huis, en de Joden kwamen bij hem bijeen, omdat hij de belangrijkste was van hen allen.

5 En daar werden in dat jaar twee oudsten uit het volk tot rechters benoemd. Want de Heere had gezegd dat zonden uit Babylon was overgegaan op de oudsten en rechters, die het volk hoorde te regeren.

6 Deze mannen waren vaak in het huis van Jojakim, en tot hen kwamen allen, die een zaak hadden voor de rechter.

7 En het gebeurde als het volk in de middag was vertrokken, dat Susanna naar de tuin van haar man ging om daar te wandelen.

8 En de twee oudsten zagen haar elke dag in de tuin gaan en wandelen. Zo wakkerde dit bij hun kwade begeerten op.

9 Maar zij waren niet rechtvaardig. Zij keken de andere kant op, zodat zij niet naar de hemel hoefde te kijken, noch aan rechtvaardige rechtszaken hoefde te denken.

10 Zij hunkerde beiden naar haar, maar vertelde het niet aan elkaar, 11 omdat zij zich schaamden om over hun lusten te spreken. Zij schaamde zich om wat zij met haar wilde doen.

12 Elke dag zochten zij, zodat ze haar zouden zien.

13 En de een zei tegen de ander: Kom, laat ons naar huis gaan, want het is tijd voor de middagmaaltijd.

14 Toen gingen zij beide weg en liepen elk een andere kant op. Via een omweg kwamen ze elkaar weer tegen bij het huis. Toen vroegen zei elkaar waarom ze daar waren. En zij bekende aan elkaar hun hartstochten. Toen overlegde zij met elkaar in het geheim, wat de beste tijd was om haar alleen aan te treffen.

15 En het gebeurde toen zij een geschikt moment hadden gevonden, kwam Susanna zoals zij dagelijks gewend was, met twee dienstmeisjes alleen en wilde zich in de tuin gaan wassen, omdat het zeer warm weer was.

16 En daar was niemand anders dan de twee oudsten, die zich in tuin hadden verstopt, en naar haar zaten te kijken.

17 En zij zei tot haar dienstmeisjes: Haalt mij zalf en zeep, en doe de deuren van de tuin dicht, zodat ik mij kan wassen.

18 En zij deden als zij vroeg, en zij sloten de deuren van de tuin af, en gingen door een zijdeur om te halen waar zij om gevraagd had. Maar zij zagen de oudsten niet, omdat zij zich verstopt hadden.

19 En het gebeurde als de dienstmeisjes weggegaan waren, dat de twee oudsten opstonden, en liepen naar haar toe, en zeiden:

20 Zie de deuren van de tuin zijn dicht. Niemand kan ons zien, en wij hunkeren naar je. Daarom doe wij willen en blijf bij ons.

21 Als je dat niet doet zullen wij tegen je getuigen en zeggen dat een jongeman bij je is geweest, en dat je daarom je dienstmeisjes hebt weggestuurd.

22 En Susanna zuchtte diep en zei: Ik ben bang, want als ik dit toelaat ben ik ten dode opgeschreven. Maar als ik dit niet doe, zal ik ook aan jullie niet ontkomen.

23 Het lijkt mij beter om het niet te doen en in jullie handen te vallen, dan te zondigen tegen de Heere.

24 En Susanna riep met luide stem, en de twee oudsten riepen ook tegen haar.

25 En een van hen liep naar de deuren van de tuin om die open te zetten.

26 Toen nu de familie het geroep, dat in de tuin hoorden, zo liepen zij naar de tuin via de zijdeur, om te zien wat haar overkomen was.

27 Toen nu de oudsten hun redenen vertelde, zo schaamde zich de knechten zeer, want nooit was zulke dingen over Susanna door iemand gezegt.

28 En het gebeurde de andere dag, als het volk elkaar kwam in het huis van haar man Jojakim, dat de twee oudsten ook kwamen vol met boze plannen tegen Susanna, om haar ter dood te kunnen veroordelen;

29 En zij zeiden tegven het volk: Stuur iemand om Susanna, de dochter van Chelkias, de huisvrouw van Jojakim te halen. Zo werden er knechten naar haar toegestuurd.

30 En zij kwam met haar ouders, en met haar kinderen, en met al haar hele familie.

31 Maar Susanna was zeer zachtaardige vrouw en had een knap gezicht.

32 Daarom bevalen deze slechteriken dat zij haar gezicht zichtbaar zou maken, want zij had haar gezicht gesluierd, zodat zij niet met een lustige blik naar haar zouden kijken.

33 En die bij haar waren, en allen die haar zagen, huilden.

34 En de twee oudsten stonden op in het midden van het volk, en legden de handen op haar hoofd.

35 Maar zij huilde, en keek omhoog naar de hemel, want in haar hart vertrouwde zij op de Heere.

36 En de oudsten zeiden: Toen wij in de tuin alleen wandelden, kwam zij met twee dienstmeisjes, en deed de deuren van de tuin op slot. Daarna stuurde zij haar dienstmeisjes weg.

37 Toen kwam er een jongeman op haar af, die zich verstopt had en ging bij haar liggen. 38 Maar wij waren in de hoek van de tuin, en zagen deze schande. Toen zijn wij naar haar toegelopen.

39 En zagen hen bij met elkaar, maar konden de jongen niet grijpen, omdat hij sterker was dan wij. Toen deed hij de deuren open en sprong weg.

40 Doch haar grepen wij en vroegen haar wie die jongeman was, en zij wilde ons dat niet vertellen. Dit getuigen wij.

41 En de vergadering geloofde hen als oudsten en rechters van het volk, en legde haar de doodstraf op.

42 Maar Susanna riep uit met luide stem, en zeide: O eeuwige God, U ben een Kenner ziet de dingen die in het geheim gebeuren, en die alle dingen weet voordat zij er zijn.

43 U weet dat zij leugens tegen mij getuigen, en nu moet ik sterven terwijl ik niets gedaan heb van wat zij tegen mij ten onrechte getuigen.

44 En God hoorde haar stem.

45 En als men haar wegvoerde om de doodstraf uit te voeren, zo ontstak God de heilige geest van een jongeman, die Daniël werd genoemd.

46 En hij riep met luide stem: Ik ben rein van dit bloed;

47 En het hele volk draaide zich om naar hem, en zeide: Waarom heb je dit gezegd?

48 Maar hij stond in het midden van hen, zei: Kinderen van Israel zijn jullie zo dwaas, dat jullie een dochter van Israël veroordeelt, voordat jullie de zaak onderzocht en de zekerheid daarvan begrepen hebben?

49 Ga terug naar de rechtbank, want dezen hebben vals tegen haar getuigd.

50 En het hele volk draaide zich snel om en ging terug. De oudsten zeiden tegen hem: Kom hier, en kom er bij zitten. Vertel ons wat we moeten, en omdat God u het rechterambt heeft gegeven.

51 En Daniël sprak tot hen: Haal die twee bij elkaar weg, en ik zal hen ondervragen.

52 Als zij nu uit elkaar waren gehaald, zo riep hij de een van hen, en zei tegen hem: U heeft in het verleden slecht gedaan. Nu keren Uw zonden zich tegen u.

53 Als u een onrechtvaardige oordeel uitspreek, en de onschuldige veroordeeld, maar de schuldige losliet; daar de Heere zegt: U zult de onschuldige en rechtvaardige niet doden.

54 Nu dan, als u hen daadwerkelijk samen hebt gezien, vertel mij dan onder welke boom. En hij zei: Onder een mastiekboom.

55 Toen zei Daniël: Heel goed, u heeft nu in uw eigen nadeel gesproken, want de Engel des Heeren zal nu bevel van God krijgen, en u door midden hakken.

56 Toen hij hem had weggestuurd, beval hij dat men de ander zou brengen, en zei tegen hem: U bent een kind Kanaän[1] en niet van Juda, de schoonheid heeft u bedrogen, en de lusten hebben uw hart verleid.

57 Dit heeft u eerder een dochter van Israël aangedaan, en zij heeft uit angst zich laten misbruiken, maar deze dochter van Juda heeft uw boosheid niet verdragen.

58 Nu dan vertel mij, onder welke boom hebt u haar gegrepen, aangezien ze daar bij elkaar waren? En hij zei: Onder een eik.

59 Toen zei Daniël tot hem: Heel goed, u heeft nu in uw eigen nadeel gesproken, want de Engel van God, die het zwaard draagt, wacht op u, om u door midden te hakken, zodat hij jullie zal uitroeien.

60 En de gehele vergadering riep met luide stem, en loofden God, die een Verlosser is hen die op Hem hopen.

61 En keerde zich tegen de twee oudsten, omdat Daniël hen uit hun eigen mond van valse getuigenis had overtuigd.

62 En zij hebben hun gedaan naar de wet van Mozes, op zodanige wijze als zij hun naaste kwaad wilde doen, en hebben hen gedood, en het onschuldige bloed is op die dag verlost geworden.

63 Doch Chelkias, en zijn huisvrouw, loofden God over hun dochter Susanna, met Jojakim haar man, en haar ganse maagschap, omdat geen oneerlijke zaak in haar was gevonden.

64 En Daniël werd groot voor het volk, van die dag aan en daarna.

Copyright © 2016 Herman Bos. Read Copyright and Disclaimer.

Nieuws

Deze website is in aanbouw. Het doel van deze site is aanvullende informatie te leveren bij het boek Augustinus' Belijdenissen in gewone taal.

Inhoud van deze site

Wie de boeken van Augustinus zorgvuldig leest, komt tot de ontdekking dat hij bijna woord voor woord baseert op de Bijbel en op literaire bronnen. Hij gebruikt naast de bekende Bijbelboeken ook de deutrocanonieke boeken. Op deze site tref je recente vertaling ter ondersteuning aan. Daarnaast hebben velen Augustinus als inspiratie gezien. In zo verre deze publicaties online openbaar zijn, zijn deze als links in deze site opgenomen.

holy bible