Daniel 3:24-50
Dit boek is in principe geen eens een boek. Het behoorde aan het derde hoofdstuk van de profeet Daniel. Later is dit deel van hoofdstuk 3 verwijderd uit de Bijbel. Het zelfde geldt voor het vervolg hierop. Deze vind u terug als Het Gezang in de Vuuroven. Verder op in het boek Daniel komt nog de tekst van Bel en de Draak
24 En zij - Sadrach, Mesach en Abed-Nego - wandelden in het midden van vlam en zongen voor God en loofde de Heere.
25 Toen stond Azaria op en bad. Hij opende zijn mond toen zij in het midden het vuur waren en zei:
26 Heere, God van onze voorvaders, U zij geloofd. Uw Naam zij geprezen en verheerlijkt in eeuwigheid.
27 Want U bent rechtvaardig in alles, wat U met ons heeft gedaan. Al Uw daden zijn oprecht. Uw wegen zijn rechte wegen. Al uw oordelen zijn te recht.
28 U heeft Uw oordelen rechtvaardig uitgeoefend in alles wat U ons heeft laten overkomen. Rechtvaardig heeft U over Jeruzalem, de heilige stad van onze voorvaders, het oordeel gebracht. want gij hebt in waarheid en gericht deze dingen over ons gebracht. U heeft ons geoordeeld om onze zonden.
29 Wij hebben gezondigd en goddeloosheid begaan, toen wij van U zijn afgeweken, en ons in alles hebben bezondigd.
30 Wij hebben niet naar Uw geboden gehoord, noch gehouden. Wij hebben niet gedaan zoals U ons geboden hadt, zodat het ons goed zou gaan.
31 Alle oordelen die U over ons gebracht hebt, en alles wat U met ons heeft gedaan, is Uw rechtvaardig vonnis geweest.
32 U heeft ons overgegeven in de handen van goddeloze vijanden. Wij zijn gevallen in de handen van de allervijandigste afvalligen. U heeft overgegeven aan de onrechtvaardige en slechste koning van de hele wereld.
33 En nu durven wij onze mond niet opendoen. Wij zijn een schande en spot geworden voor Uw engelen, en voor allen die U dienen.
34 Maar geef ons niet over, om wille van Uw Naam. Heere verstoot Uw verbond niet.
35 Neem Uw barmhartigheid niet van ons weg. Doe het niet om Abrahams wil, die door U geliefd is, en om en om Izaäk Uw knecht. Doe het niet om Israël, die Uw heiligen wil is.
36 Tot hen heeft U gesproken, dat U hun nakomeling zult vermenigvuldigen als de sterren aan de hemels, en als het zand dat aan de oever van de zee is.
37 Want Here, wij zijn minder geworden dan al de heidenen. Wij zijn nu vernederd op de hele aarde, door onze zonden.
38 Wij hebben nu, geen vorst noch profeet, noch leider, noch brandoffer, noch slachtoffer, noch graanoffer, noch reukoffer, 39 noch plaats om ons graan voor U te offeren om genade te vinden.
40 Heere, neem ons aan, om ons verbroken hart, onze vernederde geest. Neem ons aan zoals U aanneemt het brandoffer van rammen en stieren, in vele duizenden vette schapen. Laat zo ons of nu voor U zijn. Laat het offer volmaakt voor U zijn, want zij zullen niet beschaamd worden, die op u betrouwen.
41 En nu, wij volgen u na van ganser harte, en vrezen u, en zoeken uw aangezicht.
42 Daarom laat ons niet beschaamd worden, maar doe met ons naar uw goedertierenheid, en naar de menigte van uw barmhartigheid.
43 Verlos ons hieruit naar Uw wonderdaden. Zo zullen wij, Heere, Uw Naam eren.
44 Laat beschaamd worden allen die Uw knechten kwaad aandoen. Laat hen te schande worden voor alle wereldmachten. Laat hun kracht worden gebroken.
45 En doe hun gewaarworden, dat gij de Here zijt, de enige God, die heerlijk is op de gehele aarde.
46 De dienaren nu des konings, die hen in de oven geworpen hadden, lieten niet af van de oven te doen branden met zwavel, en pek, en werk, en rijs.
47 Toen schoten de vlammen omhoog, tot buiten de oven. De vlammen kwamen negenenveertig ellen - 22 meter - hoog.
48 En de vlammen greopen om zich heen en verbrandde de Chaldeeën, die zij rond de oven hadden staan.
49 En de Engel des Heren daalde neer bij Azaria en zijn vrienden in de oven.
50 Toen schoot er een steekvlam uitde oven, maar de kern van de oven voelde als een koele zomerwind. Het vuur raakte hen totaal niet en deed hun geen verdriet of pijn.