Hoofdstuk 3
1 Toen werd ik verdrietig, en huilde, en bad met verdriet en sprak:
2 Heere, U bent rechtvaardig, en al Uw wegen zijn barmhartigheid en waarheid, en U oordeelt een eerlijk en rechtvaardig oordeel in der eeuwigheid.
3 Denk aan mij en zie mij aan, en wreek U niet over mij naar mijn zonden en mijn onwetendheid, noch naar de zonden van mijn voorouders, die tegen U gezondigd hebben.
4 Want zij zijn Uw geboden ongehoorzaam geweest, en U heeft ons overgegeven tot roof, en in gevangenschap, en ter dood, en tot een spreekwoord van verachting voor alle de volken, waaronder wij verstrooid zijn.
Hoofdstuk 4
16 Kind, let er op wat u, en wees voorzichtig wie u omgaat, en doe niemand iets aan waar hij een hekel aan heeft. Drink geen wijn zodat u dronken wordt, en laat geen dronkenschap met u vergezellen op uw weg.
17 Geef van uw brood aan hem die honger heeft, en geef van uw kleren aan hun die naakt zijn. Alles wat u in overvloed hebt, geef dat aan anderen, en laat niet toe dat het u pijn doet als u van uw overvloed weggeeft.
18 Strooi uw brood royaal uit over het graf van de rechtvaardigen, en geef het niet aan de zondaren.
Hoofdstuk 8
5 En Tobias zei: Gezegend bent, o God van onze voorouders, en geloofd zij Uw naam, die heilig en heerlijk is in tot in eeuwigheid. U moeten de hemelen loven, en al Uw schepselen.
Hoofdstuk 13
1 En Tobias schreef een gebed tot blijdschap en sprak:
2 Geloofd zij God die in der eeuwigheid leeft, en geloofd zij Zijn Koninkrijk. Want Hij bestraft en ontfermt; Hij legt neer in de hel, en brengt er weer uit, en daar is niemand die Zijn hand zal ontvluchten.
14 Vervloekt moeten zijn allen die u haten. Gezegend daarentegen zijn zij U liefhebben, in eeuwigheid.
15 Verblijd u, en wees vrolijk over de kinderen van de rechtvaardigen. Zij zullen verzameld worden, en zij zullen de Heer van de rechtvaardigen loven.
16 O welgelukzalig zijn zij die U liefhebben, zij zullen vrolijk zijn in Uw vrede. Welgelukzalig zijn zij, die treuren over al Uw liefdevolle bestraffing. Zij zullen vrolijk over U zijn, als zij al Uw heerlijkheid hebben gezien. Zij zullen vrolijk zijn tot in eeuwigheid.
17 Mijn ziel loof God, de grote Koning!