Uitbreiding 2 Kronieken 33:11 en 12
1 Heere, almachtige God, U bent de God van onze vaders Abraham, Izaäk, en Jakob, en van hun nakomelingen.
2 U heeft de hemel en de aarde gemaakt met al hun sieraad.
3 U heeft de zee verzegeld op Uw bevel. U heeft de afgrond afgesloten en verzegeld door Uw onzagwekkende en heerlijke Naam.
4 Voor U schrikken, en sidderen alle dingen, als zij zien Uw machtig aangezicht.
5 Want de majesteit van Uw heerlijkheid is onverdragelijk. De dreiging van Uw toorn, tegen de zonde is niet te dragen.
6 Maar de barmhartigheid van Uw beloften is ongekend groot. Heere, U bent ondoorgrondelijk en de Allerhoogste. U bent verdraagzaam, goedgunstig, en zeer genadig. U heeft berouw over de mensenkinderen.
7 Heere, U heeft in Uw grootte goedheid beloofd, dat het U berouwen zal. U heeft beloofd ons te vergeven als wij tegen U hebben gezondigd. Door de overvloed van Uw barmhartigheid, naar Uw besluit, geeft U de zondaren boetvaardigheid tot zaligheid.
8 U, Heere, bent een God van de rechtvaardigen. U heeft de boetvaardigheid niet opgeleg aan de rechtvaardige Abraham, Izaäk en Jakob, welke tegen U niet hebben gezondigd, maar U heeft mij boetvaardigheid opgelegd, omdat ik een zondaar ben.
9 Want mijn zonden zijn als het zand aan de zee; mijn zonden, Heere, zijn zeer veel. Mijn kwaad is zeer groot. Ik ben het niet waard dat ik naar de hoge hemel kijk, omdat mijn zonden veel zijn.
10 Ik zit kromgeklemd in ijzeren boeien. Ik kan zelfs mijn hoofd niet optillen. Ik heb geen rust, omdat ik Uw toorn over mij heb afgeroepen. Het is kwaad in Uw ogen heb gedaan. Omdat ik Uw wil niet heb gedaan, en ik Uw geboden niet heb gehouden, maar ik heb afgrijzelijke goden opgericht, en vele afschuwelijke daden begaan.
11 Nu buig ik dan de knieën van mijn hart. Ik bid U om genade, want ik heb gezondigd. Heere, ik heb gezondigd, en beken mijn misdaden.
12 Daarom bid en smeek ik U: Vergeef het mij, Heere! Vergeef het mij, en laat mij niet ten onder gaan in mijn zonden. Wees niet eeuwig boos op mij. Neem het kwade van mij weg. Verdoem mij niet in de hel, want U bent God, een God van boetvaardigen.
13 Maar bewijs mij al Uw goedheid. Red bij uit genade, vanwege Uw grote barmhartigheid.
14 Dan zal ik U loven al de dagen van mijn leven. De hemelse legermachten loven U. U komt toe de heerlijkheid in alle eeuwigheid.