Boek 2 Makabeeen

Hoofdstuk 1

23 Als het offer verbrand werd, deden de priesters een eenluidend gebed, en al het volk en de anderen, met Nehemia, baden mee en Jonathan begon het gebed.

24 Het gebed werd als volgt gebeden: Heere, Heere God, U bent de Schepper van alle dingen. Een ieder moet ontzag hebben voor U. U bent sterk en rechtvaardig. U ontfermd zich en bent goed. U bent alleen ben Koning!

25 U bent alleen mild, rechtvaardig, almachtig, en eeuwig. U beschermd Israël voor al het kwaad. U heeft onze voorvaders gemaakt tot Uw uitverkorenen. U heeft hen afgezonderd.

26 Ontvang dan dit offer voor al Uw volk Israël. Bescherm Uw erfenis, en zonder hen af.

27 Verzamel ons uit de verstrooiing. Maak ons vrij die onder de heidenen dienen. Zie hen die veracht worden, en als met afschuw worden aangezien. Laat de heidenen bekennen dat U onze God bent.

28 Pijnig hen, die ons overheersen, en die ons in hun arrogantie smaad aandoen.

29 Plant Uw volk in deze Uw heilige plaats, zoals Mozes gesproken heeft.

30 En de priesters zongen ondertussen lofzangen.

Hoofdstuk 7

9 En als de jongen nu bijna zijn laatste adem uitblies, zei hij: “U kwaadaardige, u ontneemt ons wel het huidige leven, maar de Koning der wereld zal ons, die voor Zijn wetten sterven, tot een eeuwige opstanding van het leven weer opwekken.”

10 Hierna werd ook de derde bespot, en als zij zijn tong wilde afsnijden, stak hij die zelf gelijk uit, en hij strekte zijn handen zeer vrijmoedig uit.

11 Toen sprak moedig: “Dit leven heb ik van God uit de hemel gekregen, en dit veracht ik vanwege Zijn wetten, en ik vertrouw dat ik dit van Hem zal terugkrijgen.”

12 De koning dan was zelf, samen met die bij hem waren, zeer verbaasd over de moed van de jongen, dat hij deze marteling voor niets achtte.

13 En als ook deze overleden was, hebben zij ook de vierde gemarteld en geslagen.

14 En als hij stervende was, sprak hij: “Het is beter de hoop, die van mensen is, te verruilen met de hoop die van God, omdat ik dan weet dat ik door Hem zal worden opgewerkt. Maar voor u zal er geen opstanding tot het eeuwige leven zijn!”

Hoofdstuk 12

5 Toen Judas begreep dat deze wreedheid tegen zijn landgenoten begaan was, gebood hij de mannen, die bij hem waren, de wapens op te nemen. Toen riep hij God aan als de rechtvaardige Rechter.

6 Daarna ging hij weg naar moordenaars van zijn broeders. Hij stak ‘s nachts de haven in brand, en verbrandde de schepen en hij doorstak mannen die daarheen gevlucht waren.

41 Zo hebben zij allemaal de Heere, de rechtvaardige Rechter, die alle verborgen dingen openbaar maakt, geprezen.

42 En toen zij in gebed waren, baden zij dat de zonde, die daar begaan was, volkomen mocht worden uitgewist; en de heroïsche Judas waarschuwde het volk, dat zij zich van de zonden zouden afkeren, omdat zij in deze dag hadden gezien hoe velen waren gesneuveld vanwege hun zonden.

Hoofdstuk 14

35 U, o Heere van iedereen, die geen ding nodig heeft, het was Uw wil  dat de tempel, Uw woning, bij ons zou zijn. 

Boek 3 Makabeeen

Hoofdstuk 2

11 Maar nu, o Heilige Koning, wij worden vanwege onze vele en grote zonden onderdrukt, en wij zijn aan onze vijanden onderworpen, en worden in onze machteloosheid door U genegeerd.

12 En in onze val probeert deze kwade en onreine koning deze heilige plaats, die op de aarde aan Uw heerlijke Naam gewijd is, smaad aan te doen.

13 Maar tot Uw woning, namelijk de opperste hemel, kunnen de mensen niet komen, maar omdat U het goedachtte, dat Uw heerlijkheid onder het volk Israël zou zijn, zo heeft U deze plaats afgezonderd.

Hoofdstuk 5

35 Maar opnieuw, toen zij terugdachten aan de verlossingen, die hun uit de hemel waren overkomen, zijn zij eenparig op hun gezichten gevallen, en deden de kinderen van de borsten, en jammerde met zeer luide stem, en baden de Heere van alle schepselen, dat Hij zich over hen met een heerlijke verschijning wilde ontfermen, die nu in de voorportaal van de dood stonden.

Hoofdstuk 6

17 Toen heeft de zeer Heerlijke, Almachtige, en Ware God Zijn heilig aangezicht laten zien, en de poorten van de hemel geopend. Uit die poorten kwamen twee heerlijke engelen met een afschrikwekkende uiterlijk, die iedereen werd gezien, ook door de Joden.