Hoofdstuk 3
12 U heeft de fontein der wijsheid verlaten.
13 Als u op de weg van God hadt gewandeld, zo zou u eeuwig met vrede gewoond hebben.
14 Leer waar wijsheid is, waar sterkte is, waar verstand is, zodat u meteen mag weten waar een lang leven en een zalig leven is, waar het licht der ogen is, en vrede.
15 Wie heeft haar plaats gevonden, en wie is in haar schatkamers binnengegaan?
Hoofdstuk 4
1 Deze wijsheid is het boek van Gods geboden, en de wet die in eeuwigheid bestaat. Allen die haar onderhouden is zij ten leven, maar die haar verlaten zullen sterven.
2 Bekeer u, Jakob, en neem haar aan; wandel tot verlichting voor het licht daarvan.
3 Geef aan een ander uw heerlijkheid niet, noch wat voor u nuttig is, aan een vreemd volk.
4 Zalig zijn wij Israël, want wat God behaagt is ons kennelijk.
5 Wees vol goede moed mijn volk, u bent geschiedenis van Israël.
6 U bent aan de heidenen verkocht, maar niet tot uw ondergang; en omdat u God heeft boos gemaakt, bent u aan uw vijanden overgegeven.
7 U heeft Hem, die u gemaakt heeft, boos gemaakt., U heeft aan de demonen geofferd, en niet aan God.
8 U heeft de eeuwige God vergeten die U verwekt heeft, en u heeft Jeruzalem verdriet gedaan die u voedster was.
Hoofdstuk 5
9 God zal Israël uitvoeren met blijdschap door het licht van Zijn heerlijkheid, met barmhartigheid en gerechtigheid, die van Hem komt.
Hoofdstuk 6
59 Want de zon, en de maan, en de sterren, die blinken als zij uitgezonden worden tot hun gebruik zijn gehoorzaam;
60 Desgelijks de bliksem, als hij schijnt, is licht te zien, en zo waait ook de wind in alle landen.
61 En de wolken, als haar door God bevolen is dat zij zullen drijven over de gehele wereld, volbrengen hetgeen bevolen is.
62 En het vuur, als het van boven is afgezonden om de bergen en bossen te verteren, doet hetgeen bevolen is; doch deze zijn die noch in hun uiterlijk, noch in kracht hetzelfde.
63 Daarom moet men ze niet houden voor goden, noch zeggen, dat zij goden zijn, want zij zijn niet bij machten de mensen te straffen, net zo min als ze de mensen voorspoed kunnen geven.
64 Houd in gedachten dat zij geen goden zijn, dus wees niet bang voor hen.
65 Want zij kunnen de koningen niet vervloeken en net zo min zegenen.
66 Zij kunnen ook geen tekenen in de hemel en onder de heidenvolken vertonen. Zij kunnen niet schijnen als de zon, net zo min dat zij kunnen licht geven als de maan.