#gruemenu.grue

Hoofdstuk 1

1 Alle wijsheid is van de Heere, en is bij Hem van en tot in eeuwigheid.

2 Wie zal het zand van de zee en de druppels van de regen en de dagen van de eeuwen tellen?

3 Wie zal de hoogte van de hemel, en de breedte van de aarde, en de afgrond, en de wijsheid naspeuren?

4 De wijsheid was er eerder dan alle dingen geschapen, en het verstand van de wijzen is van voor de eeuwen.

5 Het Woord van God, die in de opperste hemel woont, is de fontein van wijsheid, en haar wegen zijn eeuwige geboden.

6 Wie heeft de wortel van de wijsheid ontdekt? en wie heeft haar heroïsche werken gekend?

7 Eén is er wijs, zeer vreselijk, zittende op Zijn troon.

8 De Heere zelf heeft haar geschapen, en heeft haar gezien en heeft haar geteld.

19 De wijsheid giet de wetenschap en de kennis van het verstand uit als een plasregen en verhoogt de heerlijkheid van iedereen, die haar vasthouden.

20 De wortel van de wijsheid is om de Heere te dienen, en haar takken zijn een lang leven.

21 De vreze des Heere verdrijft de misdaden, en daardoor keert zij toorn af.

22 De woorden en daden van een toornig mens kan niet worden gerechtvaardigd, want wat hij in zijn felle woede zegt en doet, brengt hem ten val.

23 Een geduldig menes zal een tijdlang verdragen. Uiteindelijk zal hem de vrolijkheid beloond.

24 Hij zal zijn woorden een tijdlang voor zich houden, maar als hij spreekt zal hij verstandige woorden spreken.

25 In de schatten van de Wijsheid zijn de voorbeelden van de wetenschap. Maar de godsdienstigheid is voor de zondaar afschuwelijk.

26 Heeft u de Wijsheid lief? Houd dan Zijn geboden. Dan zal de Heere ze aan u schenken.

27 Want het dienen van de Heere bestaat uit wijsheid en tucht. Zijn vermaak is geloof en zachtmoedigheid.

28 Als je in nood bent, zo wantrouw het dienen van de Heere niet. Bid niet tot Hem met een dubbel hart.

29 Maar praat de mensen nooit naar de mond. En let goed op wat je zeg.

30 Ga niet boven een ander staan, zodat je niet te val komt en jezelf tot schande maak

31 Want de Heere zal al je verborgen dingen laten zien, en je publiekelijk te schande maken.

32 Omdat je in het dienen van de Heere niet oprecht bent geweest, want je hart is dan vervuld met bedrog.

Hoofdstuk 2

1 Mijn kind, als je komt om de Heere te dienen, zo bereid je ziel voor op de aanvechting.

2 Richt je hart op God en wees geduldig, en haast je niet in de tijd, als deze je overvalt.

13. De Heere is een Ontfermer en de Barmhartige, moedig en van grote barmhartigheid, vergeeft de zonden, en bewaard je in tijden van het kwaad. 

Hoofdstuk 3

19 Mijn kind, doe uw daden met zachtmoedigheid, en u zult bij goede mensen geliefd zijn.

20 Hoe groter u bent, verneder uzelf des te meer, en u zult bij de Heere genade vinden.

21 Velen zijn hooggeplaatst en zeer beroemd, maar de zachtmoedigen worden de verborgenheden geopenbaard.

22 Want de macht van de Heere is groot, en wordt door de nederigen geëerd.

23 Dingen die u te zwaar zijn, onderzoek ze niet ondoordacht, en die u te sterk zijn onderschat ze niet uit dwaasheid. Wat u bevolen is, overleg dat heilig.

24 Want het is u niet nodig om verborgen dingen met uw ogen te zien.

25 Wees niet lichtzinnig door te veel te praten, want u zullen meer dingen op uw pad komen, dan het verstand van de mensen begrijpen kan.

26 Velen lichtzinnige vermoedens bedrogen, en omdat ze ontgoocheld zijn, twijfelen ze aan zichzelf. Als u geen pupillen heeft zult u het licht niet kunnen waarnemen. Als het u aan kennis ontbreekt, kunt u beter uw mond houden.

27 Een koppig hart zal op het uiteindelijk kwalijk vergaan. En wie het gevaar liefheeft zal daardoor ten onder gaan.

28 Een koppig hart zal belast worden met tegenslag. De zon zal zonden, op zonden stapelen.

29 Als ongeluk over de arroganten komt, zo is daar geen genezing mogelijk. Zijn boze plannen  zullen ontworteld worden, want een plant van boosheid is in hem ingeworteld.

Hoofdstuk 4

7 Maak u zelf gehuichel geliefd in de vergadering, en buig uw hoofd voor een machtige.

8 Leg uw oor te luister bij de arme, zonder verdriet; en antwoord hem vreedzaam met zachtmoedigheid.

9 Verlos degene die onrecht lijdt uit de hand van hem die onrecht doet, en wees niet lafhartig als u oordeelt.

10 Wees de wezen als een vader, en hun moeder in plaats van een man.

11 En u zult zijn als een zoon van de Allerhoogsten, en Hij zal u meer beminnen dan uw moeder doet.

30 Ontken de waarheid niet in welke situatie dan ook, en zorg dat u niet schaamrood wordt over een leugen van waarmee u uw eigen fouten toedekt.

31 Schaam u niet om uw zonden te belijden, en bedwing de watervloed (tranen) niet.

32 Onderwerp uzelf niet aan een dwaas mens, en laat uw oordeel niet beïnvloeden omdat iemand machtig is.

33 Vecht voor de waarheid tot in de dood, en God de Heere zal voor u strijden.

34 Wees niet laks met uw tong, en lui en slap in uw werken.

35 Wees niet als een leeuw in uw huis, en onder uw huisknechten als een die door waanbeelden wordt gekweld.

36 Laat uw hand niet uitgestrekt zijn om iets aan te nemen, en trek niet gelijke tijd met uw andere hand iets naar uw toe, wat u al reeds heeft gegeven.

Hoofdstuk 5

11 Zuiver niet het kaf van het koren bij allerlei wind. Wandel niet op allerlei paden. Want zo gedraagt zich de zondaar die wispelturig is.

12 Als u van uw mening volledig overtuigd bent, zo blijf daar aan vasthouden. Dan zal uw woord eenduidig zijn.

13 Wees snel om wat goeds te horen. Leef in oprechtheid, en geef een eerlijk antwoord met geduld.

14 Als je verstandig bent, geef je aan je naasten antwoord. Maar zo niet, leg dan je hand op je mond.

15 Eer en oneer is in het spreken, en de menselijke tong brengt hem ten val.

16 Sta niet bekend als roddelaar. Probeer niet iemand met woorden ten val te brengen.

Hoofdstuk 6

1 Word geen vijand in plaats van een vriend, want dat zal u een slechte naam geven, schaamte en verwijt zal uw erfenis zijn. Evenzo zal ook de zondaar, die tweetongig is, oneer behalen.

2 Verhef u niet in de raad van uw ziel, zodat uw ziel niet als een stier heen en weer geslingerd wordt.

3 U zult uw bladeren opeten, en uw vruchten vernietigen, en u zult op het laatst als een dode boom zijn.

4 Een kwade ziel zal vernietigen degene die haar bezit, en zal maken dat de vijanden over haar zullen verheugen.

14 Een betrouwbare vriend is een sterke bescherming, en wie die gevonden heeft, die heeft een schat gevonden.

15 Een trouwe vriend is niet wispelturig, en daar is geen gewicht van zijn schoonheid.

16 Een trouwe vriend is een medicijn voor het leven, en die de Heere dienen zullen hem vinden.

17 Die de Heere dient, gedraagt zich eerlijk in zijn vriendschap; want zoals hij is, zo zullen ook zijn omgeving zijn.

Hoofdstuk 7

9 Zeg niet: "De Heere zal wel zien hoeveel ik aan giften geef. Daarom zal God de Allerhoogste mij offer, van mij willen aanvaarden".

10 Wees niet schuchter in je gebed, en laat niet na om giften te geven.

11 Maak een mens die boos of verdrietig is niet belachelijk. Er is namelijk maar Een die vernedert en verhoogt.

12 Lieg niet tegen je broeder, en ook niet tegen je vriend.

13 Lieg geen enkele leugen, want veel liegen zal je kwaad doen.

Hoofdstuk 10

31 Mijn kind draag zorg voor uw ziel door uw zachtmoedigheid, en geeft haar eer nadat zij waard is.

32 Wie zal het goedpraten als iemand tegen zijn ziel zondigt en wie zal die eren, die zijn leven onteert?

Hoofdstuk 11

10 Mijn kind, vermoei jezelf niet met vele dingen, want als je veel aanneemt, zul je niet onschuldig zijn. Als je ze na blijf jagen, zal je ze nooit bereiken. Je kunt niet voor jezelf vluchten.

11 Vele proberen het, en werken er aan, en haasten zich, en heeft toch leidt hij steeds meer gebrek.

30 Neem niet zo maar iedereen in uw huis, want de hinderlagen van de roddelaars zijn vele.

31 Zoals een gevangen veldhoen in een kooi, lzo is het hart van zondaren, en zoals een jager die loert om hem te vangen in zijn vallen.

32 Want hij loert en verdraaid het goede in het kwade; ja in de beste dingen zal hij u tot een schandaal maken.

Hoofdstuk 13

17 Heb de Heere lief uw hele leven lang, en roep Hem aan tot uw behoud.

18 Ieder dier heeft soortgenoten lief, en ieder mens heeft zijn naaste lief.

Hoofdstuk 15

12 Zeg niet, Hij heeft mij gemaakt, want Hij heeft de zondaar niet nodig.

Hoofdstuk 16

16 Zeg niet: Ik zal mij voor de Heere verbergen, en wie zal aan mij herkennen van uit de hemel?

17 Tussen de bevolking van een groot volk zal men aan mij niet herkennen, want wat is mijn ziel onder die ontelbare schepselen?

18 Ziet, de hemel, en de opperste hemel, de afgrond en de aarde, en alles wat daarin is, in beroering komen als Hij neerdaalt; de hele wereld die geweest is, en zijn zal, die is door Zijn wil ontstaan.

19 De bergen en de fundamenten van de aarde worden tegelijk geschud een aardbeving, als de Heere daarop neer kijkt.

20 Het hart is niet in staat om al deze dingen te doorgronden.

21 En wie kan Zijn wegen bedenken? Zij zijn als een stormwind, die de mens niet zien kan; en het meerderdeel van Zijn creaties is voor ons verborgen.

22 Wie zal de creaties van Zijn gerechtigheid vertellen, of wie zal ze verdragen? Want het verbond is ligt buiten ons bereik. Wij kunnen niet alle dingen volledig onderzoeken.  

23 Een wijs mens voelt zich klein worden als hij Gods schepping overdenkt, maar een dwaas mens, die dwaalt, verdiept zich in dwaze dingen.

24 Hoor mij, mijn kind en leer wetenschap, en let met uw hart op mijn woorden.

25 Ik zal u gewichtige zaken onderwijzen, en zijn wetenschap zorgvuldig uitleggen. 

26 Want door ht oordeel van de Heere zijn Zijn creaties vanaf het begin dat zij gemaakt zijn, heeft Hij hun ieder afzonderlijk uniek gemaakt.

27 Hij heeft Zijn creaties versierd in eeuwigheid. Hun oorsprong is door Zijn hand in alle generaties gemaakt. Zij hebben geen honger gehad, en zijn niet vermoeid geweest toen Hij ze maakte. Zij zijn niet bezweken toen Hij ze schiep. Geen enkele een heeft zijn naaste verdrukt.

28 En tot in eeuwigheid zullen zij Zijn woord niet ongehoorzaam zijn. 

29 Hierna heeft de Heere op aarde gezien, en heeft ze vervuld met Zijn goederen.

Hoofdstuk 17

4 Hij heeft alle vlees aan de mens onderdanig gemaakt. Hij heeft gegeven dat de mens zou heersen over de dieren en vogels, overeenkomstig Zijn gelijkenis.

5 Ten zesde deelde Hij uit van Zijn gaven en heeft Hij de mens het verstand gegeven. Ten zevende, heeft Hij hem de spraak gegeven, zodat zij Zijn werken kun vertellen.

6 Hij heeft hun gegeven het verstand, de tong, de ogen, de oren, en een hart om te overdenken. Met wetenschap en verstand heeft Hij hen vervuld, en heeft hen laten zien wat goed en kwaad is.

19 Bekeert u dan tot de Heere, en verlaat de zonden; smeek voor Zijn aangezicht, en verminder de ergernis.

20 Ga terug tot de Allerhoogste, en keer u af van zonden, want Hij zal u begeleiden uit het duister naar een verlichting van gezondheid.

21 En haat zeer het kwade.

22 Wie zal de Allerhoogste prijzen in het graf, in plaats van de levenden, en hen die Uw Naam dankzeggen?

23 Van een dode, die niet meer leeft, gaat de dankzegging verloren.

24 Maar die leeft en gezond van hart is, zal de Heere prijzen.

25 Hoe groot is de ontferming van de Heere onze God. Hoe groot is de verzoening voor hen die zich heilig tot Hem bekeren.

26 Want geen enkel ding kan dankzij de mensen bestaan, omdat geen mensenzoon onsterfelijk is.

27 Wat is helderder dan de zon, en desondanks bezwijkt ze; zo is het ook met de mens die vlees en bloed nastreeft.

28 Hij ziet aan de kracht vanuit de opperste hemel, en alle mensen zijn maar aarde en as.

Hoofdstuk 18

3 Wie heeft Hij macht gegeven Zijn werken te vertellen en wie heeft Zijn grote daden uitgespeurd?

4 Wie zal de kracht van Zijn majesteit uitrekenen? en wie zal nog daarbij Zijn barmhartigheden vertellen?

5 De wonderen van de Heere zijn niet in mindering te brengen noch meer te maken, en zij zijn niet uit te speuren.

6 Als de mens zal hebben voltooid, dan begint hij, en als hij zal ophouden om goede daden te doen, dan zal hem nog steeds ontbreken.

7 Wat stelt de mens voor? en wat is zijn nut? wat is zijn goed en wat is zijn kwaad?

8 Het getal van dagen die de mensen leven zijn veel als honderd jaar zou worden. Maar er is niemand die kan berekenen wanneer een mens zal sterven.

9 Zoals een druppeltje water is te berekenen ten opzichte van het volume van het zeewater, en een korreltje zand ten opzichte het zand op het strand, zo zijn duizend jaren ten opzichte van de dagen van de eeuwigheid.

10 Daarom is de Heere verdraagzaam over hen, en giet Zijn barmhartigheid over hen uit.

11 Hij heeft gezien en begrepen dat uiteindelijk kwaadaardig zijn, daarom heeft Hij Zijn verzoening vermenigvuldigd.

12 De barmhartigheid van de mens gaat over zijn naaste, maar de barmhartigheid van de Heere gaat over alle vlees.

13 Hij bestraft, en onderwijst, en leert, en bekeert zoals een herder zijn kudde.

14 Hij ontfermt zich over hen, die zijn lessen aannemen, en die zich onderwerpen aan Zijn oordelen. 

23 Verneder u voor God door u matig te gedragen, voordat u ziek wordt, en belijd uw zonden nu u zich nog kunt bekeren.

29 Wie verstandig is in zijn woordkeus, die ook wijs handelen. Hij zal de wijsheid uitgieten als regen. Scherpzinnige spreuken zijn hem tot het leven. Beter is het vertrouwen op de Heere alleen, want het dode hart hangt aan alles wat dood is.

30 Ga daarom uw lusten niet achterna, maar bedwing uw verlangens.

31 Als uw ziel verlangt naar de lusten van uw eigen goeddunken, zult u uw vijanden een plezier doen.

Hoofdstuk 19

4 Wie haar niet wantrouwt, die is lichzinnig van hart, en die tegen zijn ziel zondigt, zal zichzelf mishandelen.

5 Wie zich verheugt in kwaaddoen, zal verdoemd worden, maar wie zijn lusten wederstaat, die kroont zijn leven.

6 Wie zijn tong bedwingt, zal met degene die niet twistziek is, leven; en wie roddelen haat, die neemt af in boosheid.

7 Herhaal geen excuses voor uw zonden, want het zal u niet nuttig wezen en het kwaad niet minder maken.

8 En vertel noch aan uw vriend noch aan uw vijand over het leven van anderen, en indien het u geen zonde is, zo maak het ook niet publiekelijk openbaar.

12 Zoals een pijl, die in het vlees van de heup blijft steken, zo is een goed woord in de buik van een dwaas.

13 Bestraf uw vriend, misschien heeft hij het niet gedaan, maar als hij het wel gedaan heeft, zal hij het later niet meer doen.

14 Bestraf uw naaste, misschien heeft hij het niet gezegd, maar als hij het wel heeft gezegd, zal hij het niet voor een tweede keer zeggen.

15 Bestraf uw vriend, want vaak is het geroddel.

16 Laat uw hart niet ieder woord geloven; want velen struikelen door te zeggen wat zij niet menen, en wie is er die niet met zijn tong struikelt?

17 Bestraf uw naaste voordat u gaat dreigen. Gebruik de wet van de Allerhoogste als u hem bestraft, maar word niet boos.

18 De vreze van de Heere is het begin tot de aanneming tot kinderen. Door de wijsheid die in hem is ontvangt hij liefde. Kennis van geboden van de Heere zijn levenslessen. Wie doet wat de Heere van hem verlangt, zal van de Boom des Levens de vruchten plukken en eten.

19 Als de vreze van de Heere over u komt, is zij de gehele wijsheid. Alle wijsheid vloeit voort uit het onderhouden van de wet. Hij schenkt u kennis door Zijn almacht. Een huisknecht zegt tegen zijn meester: Zoals u het graag wilt dat ik doen zal, zal ik niet doen, als ik daarmee andermans woede mee oproep.

20 De wetenschap van het kwaad is geen wijsheid, en daar is geen wijs inzicht waar de raad van de zondaren samenkomen.

21 Daar is het kwaad en die is (voor de Heere) een afschuw. Op die plaats is een dwaas, die het aan wijsheid ontbreekt.

22. Wie onverstandig en bang is, is beter dan degene, die veel heldenmoed heeft en de wet van de Allerhoogsten overtreedt.

Hoofdstuk 20

30 Wijsheid die verborgen is en een schat die niet gevonden is, welk nut hebben deze twee?

31 Een mens die zijn dwaasheid verbergt, is beter dan een mens die zijn wijsheid verbergt. Het is beter te verdraagzaam te zijn en de Heere te zoeken, dan zonder de Heere een stuurman te zijn van zijn eigen leven.

Hoofdstuk 21

1 Mijn kind, als je hebt gezondigd, doe daar geen zonde meer bij, en bid om vergeving.

2 Vlucht voor de zonde zoals voor een slang, want als u dichtbij haar komt, zo zal zij u bijten.

3 Haar tanden zijn leeuwentanden, en doden de zielen van de mensen.

4 Alle zonden is als een tweesnijdend zwaard, en geen genezing is er voor haar verwonding.

5 Slagen en roddel verwoesten rijkdom; zo zal het huis van arrogante mens verwoest worden.

11 De weg van de zondaar is van stenen vlak gemaakt, maar aan het einde van die weg is de gracht van de hel.

12 Wie de wet van de Heere bewaart, die beheerst zijn gedachten.

13 Maar de voltooiing van het dienen van de Heere is het aannemen van wijsheid.

14 Wie niet moedig is, die zal geen onderwijs ontvangen, maar overmoed zal de bitterheid vermeerderen.

15 De kennis van een wijze zal vermeerderd worden als een watervloed, en zijn raad zoals een zuivere fontein van leven.

Hoofdstuk 22

10 Huil over een dode, want het licht heeft hem verlaten. Huil ook een dwaas, want het verstand heeft hem verlaten.

11 Hui minderl over een dode, hij heeft rust gevonden.

12 Want het leven van een dwaas is treuriger dan de dood.

13 De rouw over een dode duurt zeven dagen, maar over een dwaas en goddeloze al de dagen van zijn leven.

23 Wie in een oog steekt, roept tranen op. Wie in het hart steekt roept emoties op.27 Bewijs trouw aan uw naaste die in armoede leeft; zodat u tot blijdschap zal zijn als het hem goed gaat.

28 In de tijd van verdrukking blijf bij hem, zodat u zijn erfdeel kan erven, want het bezit van de arme is niet altijd te verachten. Zo is het ook met de rijke, die geen verstand heeft. Desondanks heeft zijn bezit waarde.

29 Het is als de damp van een oven. De rook gaat aan het vuur vooraf. Zo gaan de scheldwoorden vooraf aan de doodslag.

30 Voor wie zijn vriend beschermt, zal ik mij niet schamen. Ik zal mij voor zijn aangezicht niet verbergen. Zelfs al zou mij iets slechts overkomen door zijn schuld, zo zal iedereen die het hoort, als een waarschuwing opvatten. 

31 Wie zal een wachter voor mijn mond zetten? Wie zal mij lippen verzegelen, zodat ik niet onnadenkend kwaad zal spreken en het mij zal veroordelen?

 

Hoofdstuk 23

1 O Heere, Vader en Heerser van alles wat leeft, lever mij niet over aan hun boze plannen, en laat mij niet vallen onder hen.

2 Wie zal opdracht geven om mijn gedachten te geselen. Wie zal mij het onderwijs van de wijsheid mijn hart ontnemen? Heere, zult U mij straffen vanwege mijn onwetendheid? Zult U aan de moedwillige valse plannen van de zondaren voorbijgaan?

3 Laat zo mijn onwetendheid niet toenemen, en mijn zonden niet meer worden, totdat ze mij zullen verpletteren. Laat mij niet vallen voor mijn tegenstanders. Laat mijn vijand zich niet over mij verblijden, want zij hopen niet op Uw barmhartigheid.

4 O Heere, Vader en God van mijn leven, laat mij niet belangrijk zijn in de ogen van de mensen, en lever Uw knechten niet over aan trotse gevoelens.

5 Weer van mij de valse hoop en slechte begeerte, en behoud de hoop voor hem die begeert U altijd te dienen. Laat mij de begeerte van mijn buik en van mijn slaap mij niet overvallen, en geef mij, Uw knecht, niet over aan onbeschaamde gevoelens.

23 Een mens die uit zijn bed stapt, zegt tegen zichzelf: Wie zou mij zien?

24 Het donker is om mij heen, en de muren verbergen mij, en niemand ziet mij, waar zou ik bang voor hoeven te zijn? De Allerhoogste zal aan mijn zonden niet denken, en de ogen van de mensen zijn alleen maar vervuld met angst.

25 Maar hij heeft niet in de gaten, dat de ogen van de Allerhoogste Heere tienduizend maal helderder zijn den de zon.

26 De Heere ziet op alle wegen van de mensen, en merkt de verborgen plaatsen op.

27 Voordat alle dingen geschapen waren, is Hem alles bekend geweest; zo ook, nadat ze zijn voltooid, doorziet Hij ze allemaal.

34 Zij zullen bekennen, dat er niets beter is dan de Heere te dienen, en niets zoeter dan dat iemand leeft volgens de geboden van God.

35 Het is een grotere eer om God te volgen, dan na een lang leven een verstoten mens weer wordt opgenomen.

Hoofdstuk 24

1 De Wijsheid prijst zichzelf, en in het midden van haar volk roemt zij zichzelf.

2 Zij doet haar mond open in de gemeente van de Allerhoogste, en beroemt zich in aanwezigheid van Zijn kracht, en zegt:

3 Ik ben uit de mond van de Allerhoogste gekomen, en als een nevel heb Ik de aarde bedekt.

20 Ik, de Wijsheid, ben een moeder van de schone liefde, en van ontzag, en van kennis, en de heilige hoop;

21 En geef met al mijn kinderen deze eeuwigblijvende dingen, namelijk die mij van Hem toegezegd worden.

22 Komt terug tot Mij, u die naar Mij verlangt, en verzadigt u met Mijn gewas.

23 Want Mijn aandenken is zoeter dan honing, en Mijn erfenis dan honingraat.

24 Die Mij eten, zullen niet hongeren, en die Mij drinken, zullen niet dorsten.

25 Die naar Mij luistert zal nooit beschaamd worden, en die naar Mij geboden werken zullen niet zondigen.

26 Al deze dingen leert het Boek van het Verbond van God de Allerhoogste. Dit leert de wet, welke Mozes bevolen heeft tot een erfenis onder het volk van Jakob. Hij sprak: Zwicht niet, maar wees sterk in de Heere, zodat Hij u krachtig zal maken. Kleeft Hem aan: de Almachtige, de Heere die alleen God. Er is geen Zaligmaker behalve Hem.

Hoofdstuk 27

13 Het verhaal van de dwazen is verdriet, en hun lachen bestaat in gehuppel van de zonde.

Hoofdstuk 28

18 Wie naar haar luistert, die zal geen rust vinden, noch in vrede wonen.

21 Zalig is bij die voor haar beschermd is, die door haar boosheid niet is geraakt;

22 Die haar juk niet aangetrokken heeft, en met haar touwen niet is gebonden geweest.

23 Want haar juk is een ijzeren juk, en haar banden zijn metalen banden.

Hoofdstsuk 30

21 Laat je ziel niet verdrietig worden. Kwel jezelf niet met je eigen gedachten.

22 Vreugde van het hart is het leven van de mens. Vrolijkheid van een mens verlengt zijn leven.

23 Houd van je eigen ziel. Troost je eigen hart. Laat boosheid en verdriet je niet raken

24 Want verdriet en boosheid heeft vele mensen verwoest en gedood.

25 Woede en frustratie verkorten je leven. Depressieve gedachten maken je te vroeg oud.

26 Een levenslustig en hartelijk hart maakt zich alleen druk om wat belangrijk is.

Hoofdstuk 32

15 Wie de Heere dient, zal Zijn onderwijs aannemen, en die Hem vroeg zoeken, zullen vinden wat zij verlangen.

16 Wie de wet zoekt, die zal daarmee vervuld worden; maar wie schijnheilig is, zal zich aan Gods wetten ergeren. 

17 Die de Heere dien, zullen vinden dat goed is, en zullen gerechtigheid aansteken als een licht.

Hoofdstuk 34

5 Waarzeggerij en vogelgeroep, en dromen zijn zinloze dingen, waarvan uw hart waanbeelden krijgt, zoals het hart van een vrouw die in barensnood is.

6 Als zij door de Allerhoogste niet naar u zijn gestuurd, om u te op te zoeken, zo geef uw hart daaraan niet over.

7 Want de dromen hebben velen verleid. Zij die daarop hoop ten, zijn gevallen.

8 Zonder leugen wordt de wet volbracht, en wijsheid is een betrouwbaar woord zonder leugen.

9 Een mens, die gedwaald heeft, heeft veel ervaring. Een mens die veel ervaren heeft, zal verstandige dingen vertellen.

10 De mens die geen ervaring heeft, weet weinig, maar wie gedwaald heeft, is zijn meerdere in inzicht.

11 Ik heb veel dingen gezien in mijn afdwaling en onthouden, zodat ik wijsheid zal spreken en er naar zal leven.

12 Vaak ben ik in doodsgevaar geweest, omdat ik deze dingen niet kon loslaten.

13 De geest van hen die de Heere dienen, zullen leven.

16 Zalig is de ziel, die de Heere vreest. Van wie houd hij? Op wie zal hij steunen?

17 De ogen van de Heere zien op degenen die Hem liefhebben; Hij is voor hen een krachtig Schild en sterke Ondersteuner; een Bescherming tegen de hitte, en een bescherming tegen de middag; een bewaring voor de aanstoot, en een hulp tegen de val.

18 Hij verhoogt de ziel, en verlicht de ogen. Hij geeft genezing, leven en zegen.

Hoofdstuk 35

16 Stromen de tranen van de weduwe niet over haar wang? Zal Hij haar tranen niet zien dij zij huilt? Zal Hij niet zien als haar tranen op de aarde vallen?

17 Degene waar God van houd zal worden verhoord. Zijn gebeden zullen tot de wolken komen.

18 Het gebed van de nederigen gaat dwars door de wolken. Zijn verdriet wordt niet getroost, totdat Hij dichtbij is gekomen is. Hou niet op totdat de Allerhoogste het zal ingezien hebben. Hij zal voor de rechtvaardige oordelen en hem recht doen.

19 Ook zal de Heere niet vertragen. De Machtige zal niet lankmoedig zijn over de onrechtvaardigen, totdat Hij de onbarmhartigen verslagen zal hebben.

Hoofdstuk 36

19 Verhoor, Heere, de smekingen van Uw knechten, naar de zegen van Aäron over Uw volk, en allen die op aarde wonen zullen bekennen dat U een Heer der eeuwen bent.

Hoofdstuk 37

16 Bid ten alle tijden tot de Allerhoogste, zodat de Waarheid uw weg recht zal maken.

17 Het begin van een goed werk is het verstand, en de gedachten gaan aan alles vooraf van wat u doet.

18 Het gezicht is een teken van de verandering als men blij is.

19 Vier soorten van dingen laten zich zien: namelijk het goede, het kwade, het leven en de dood. Maar het is de tong, die voortdurend daarover heerst.

Hoofdstuk 38

16 Mijn kind, over een dode mag je huilen. Begin te huilen als iemand die zware dingen geleden heeft. Wikkel zijn lichaam in naar de traditie. Veracht zijn begrafenis niet.

17 Ween bitter, en wees vurig in het klagen;

18 En, maak de rouw naar zijn waardigheid, een dag of twee, om lasterpraat te voorkomen. Troost u vanwege het verdriet.

19 Want van verdriet komt de dood, en een verdrietig hart breekt zelfs de sterkste.

20 Al wordt er geroddeld, blijft ook in het verdriet. Het leven van een arme is een vervloeking voor het hart.

21 Begeef je hart niet tot verdriet. Zet het verdriet van je af. Hou voor ogen hoe hij is gestorven.

22 Vergeet dat niet, want dat moment komt nooit meer terug. Door te blijven rouwen zal je hem niet mee helpen. Het zal je zelf slechts kwellen.

23 Denk aan wat mij is overkomen, want zo zal ook het jou ook vergaan. De dood kwam bij mij gisteren en jij zult hem vandaag ontmoeten.

24 Als de dode rust, zo laat ook zijn gedachtenis rusten. Troost je over hem, als zijn geest hem heeft verlaten.

Hoofdstuk 39

23 De daden van alle vlees zijn voor Zijn aangezicht, en daar kan niets verborgen worden voor Zijn ogen.

Hoofdstuk 40

1 Voor elk mens is een grote onrust geschapen en een zwaar juk op de kinderen van Adam; van die dag af dat zij uit hun moeders lichaam gekomen zijn, tot op de dag dat zij terugkeren in de moeder van allen.

5 Hij krijgt boosheid en nijdigheid, ontroering en onrust, en angst voor de dood, en haat en ruzie, en als het tijd is om te rusten op het bed verandert de slaap van de nacht zijn gedachten.

6 Hij heeft weinig, en hij heeft geen rust, en daarna slaapt hij alsof er een schildwacht hem zou beschermen.

Hoofdstuk 42

19 De zon verlicht en kijkt neer op alle dingen, en haar werk is vol van de heerlijkheid van de Heere.

20 De Heere heeft Zijn heiligen (afgezonderde) niet gegeven om al Zijn wonderen te vertellen.

21 De Heere, de Almachtige heeft de hele wereld gemaakt, zodat zij gesteund wordt door Zijn heerlijkheid.

22 De afgrond en het hart onderzoekt Hij, en is bedacht op haar boosaardige aanslagen.

Hoofdstuk 43

1 Het heldere hemelgewelf is het sieraad van het heelal; de uiterlijk van de hemel is een schoonheid om naar te kijken.

2 Als men de zon ziet, verkondigt zij God in haar opkomst; zij is een wonderlijk instrument, een werk van de Allerhoogste.

3 ‘s Middags droogt zij het land uit, en wie kan haar hitte weerstaan?

4 Men blaast een oven aan om met de hitte te kunnen werken, maar de zon verhit driemaal meer. Zij steekt de bergen aan, en blaast vurige dampen uit, en met het glinsteren van haar stralen verblind zij de ogen.

5 De Heere is groot, die ze gemaakt heeft, en die haar loop door woorden heeft doen stilstaan.

6 Ook heeft hij de maan gemaakt, zodat zij verschijnt op haar aangewezen tijd, tot een aanduiding van tijden, en tot een teken van de eeuw.

7 Van de maan krijgt men een teken om het feest te houden, zij is een licht dat geheel afneemt.

8 De maand heeft haar naam naar maan; wassende is zij wonderlijk in haar verandering.

9 Zij is een vat dat haar bed heeft in de hoogte en schijnend in het hemelgewelf.

10 De schoonheid van de hemel is dat prachtige sterrenbeeld, een sieraad dat licht geeft in de hoogste plaatsen waar de Heere woont.

11 Door de woorden van de Heilige worden zij aangesteld om te oordelen, en worden niet verhinderd in haar wacht (cyclus).

12 Zie de regenboog, en loof Hem die hem gemaakt heeft, die zeer schoon is in zijn schijnsel.

13 Hij omvat de hemel met een heerlijke kring, de handen van de Allerhoogste spannen hem uit.

14 Op Zijn bevel laat Hij de sneeuw ophouden, en spoed de bliksem van Zijn oordeel.

15 Daarom worden de schatten geopend, en de wolken vliegen uit, zoals de vogels.

16 Door Zijn grote heerlijkheid versterkt hij de wolken, en de hagelstenen worden aan stukken gebroken.

17 De stem van Zijn donder brengt de aarde in barensnood, en door Zijn aanblik worden de bergen heen en weer geschud.

18 Door Zijn wil blaast de zuidenwind, en de buiige noorden wind, en de wervelwind.

19 Hij verspreidt de sneeuw als vogels, die naar beneden vliegen, en ze daalt af zoals de sprinkhanen, die neerstrijken op een stuk land.

20 Het oog is verwonderd over de schoonheid van haar witheid, en het hart wordt ontsteld over haar regen.

21 En Hij giet de bevroren dauw uit op de aarde zoals zout, als bevroren zijn worden de ijspegels als paalpunten.

22 Als de koude noordenwind blaast, en het water tot ijs bevriest, zo zet Hij* zich op alle verzamelingen van water neer, en trekt het water gelijk als een pantser aan.

23 Hij verteert de bergen en verbrandt de woestijn, en blust het groene gras uit, gelijk het vuur.

24 Maar een haastige genezing van al deze dingen is de mist, de dauw die door de hitte ontstaat, maak hen blij.

25 Door de raad van de Heere staat de afgrond stil, en Hij heeft daarin eilanden geplant.

26 De zeelui vertellen over het gevaar daarvan, en wij zijn verwonderd als wij het met onze oren horen.

27 Want daar zijn ongelofelijke en wonderlijke creaties; diversiteit van alle verschillende dieren en diverse soorten walvissen.

28 Door Hem is zijn bode voorspoedig, en door Zijn Woord bestaan al die dingen.

29 Wij kunnen wel over veel dingen iets zeggen, maar wij zouden het niet kunnen namaken. Daarom zal ik nu ophouden hierover te spreken, omdat de Almachtige Zijn werk zal voltooien.

30 Willen wij Hem verheerlijken, hoe zouden wij dat kunnen? Want Hij is verheven boven al Zijn creaties.

31 Ontzagwekkend is de Heere, en zeer groot, en Zijn vermogen is wonderlijk.

32 Verheerlijkt de Heere en verhoogt Hem zoveel u kunt. Desondanks zal Hij het nog overtreffen.

33 Verhoogt Hem en looft veelvuldig Zijn kracht; maar vermoeit u niet, want U zult Hem niet overtreffen.

34 Wie heeft Hem gezien, en zal het vertellen? en wie zal Hem verheerlijken namaten Hij het waardig is?

35 Daar zijn nog vele verborgen dingen meer dan deze; wij hebben van Zijn creaties nog maar weinig gezien.

36 Want de Heere heeft alle dingen gemaakt, en heeft de godvrezende wijsheid gegeven.

* Onduidelijk of hier God wordt bedoeld of de noordenwind. Gezien de andere teksten is God het aannemelijkst. Alleen de tekst genomen is het logischer dat er de wind wordt bedoeld

Hoofdstuk 44

20 Abraham is geweest een vader van vele volken. Er is niemand gevonden die was als hij was in zijn heerlijkheid. Hij heeft de wet van Allerhoogste bewaard, en is met hem in een verbond geweest.

21 In zijn vlees heeft de Heere het verbond opgericht, en in de beproeving werd hij getrouw bevonden.

Hoofdstuk 45

4 Door Mozes’ geloof en zachtmoedigheid heeft Hij hem afgezonderd; Hij heeft hem uit alle mensen uitverkoren.

5 Hij heeft hem Zijn stem laten horen, en heeft hem ingevoerd in het donker;

6 En heeft hem van aangezicht tot aangezicht bevelen gegeven, de wet van het leven en van de wetenschap. Deze geboden heeft Hij aan Jakob geleerd in het verbond, en Israël Zijn wetten onderwezen.

Hoofdstuk 47

13 De Heere heeft Davids zonden weggenomen, en zijn hoorn verhoogd in eeuwigheid; en heeft hem gegeven het verbond van het koninkrijk, en de troon van de heerlijkheid in Israël.

14 Na hem stond op zijn zoon die een wijs man was, en door hem heeft het volk in vrijheid gewoond.

15 Salomo regeerde in een tijd van vrede, en is beroemd geworden, omdat God hem rust gegeven had, zodat hij voor zijn naam een huis zou oprichten, en een Heiligdom bereiden tot in eeuwigheid.

Hoofdstuk 51

8 Mijn ziel was dichtbij de dood gekomen; en mijn leven was dichtbij het diepste graf.

9 Zij hadden mij van alle zijden omsingeld, en daar was niemand die mij hielp; ik zag om naar iemand was die mij kon helpen, en daar was niemand.

10 Toen dacht ik aan Uw barmhartigheid, Heere, en aan Uw werken van alle tijden.

11 Dat U degenen die lijdzaam wachten uithelpt, en hen verlost uit de hand van de vijanden.

Copyright © 2016 Herman Bos. Read Copyright and Disclaimer.

Nieuws

Deze website is in aanbouw. Het doel van deze site is aanvullende informatie te leveren bij het boek Augustinus' Belijdenissen in gewone taal.

Inhoud van deze site

Wie de boeken van Augustinus zorgvuldig leest, komt tot de ontdekking dat hij bijna woord voor woord baseert op de Bijbel en op literaire bronnen. Hij gebruikt naast de bekende Bijbelboeken ook de deutrocanonieke boeken. Op deze site tref je recente vertaling ter ondersteuning aan. Daarnaast hebben velen Augustinus als inspiratie gezien. In zo verre deze publicaties online openbaar zijn, zijn deze als links in deze site opgenomen.

holy bible